Cato wil ook een trampoline
..... Het veert lekker. Dan komt ze langzaam los van de trampoline. Ze springt eerst rustig. Dan harder. En nog harder. Ze springt heel hoog. Ik raak nu zelfs de lucht denkt ze.....
Cato zit op de schommel. Ze schommelt niet. Ze hangt een beetje. ‘Moet je niet naar Wolf,’ vraagt vader. ‘Nee’ zegt Cato. ‘Die is bij Sepp. Hij heeft een trampoline. Een grote. Wolf is al de hele week daar.’ ‘Kun je dan niet ook naar Sepp?’ vraagt vader. En dat doet Cato. Daar staat ze. In de tuin van Sepp. Ze kijkt. Wolf en Sepp zijn druk aan het springen. Ze hebben rode hoofdjes. Ze kijken niet naar Cato. Ze zien haar niet. ‘Mag ik ook?’ vraagt ze. ‘Nee, meisjes kunnen niet springen.’ Na een tijdje zijn de jongens klaar. Ze gaan naar binnen. Cato klimt nu toch op de trampoline. Eerst staat ze even. Te hupsen. Het veert lekker. Dan komt ze langzaam los van de trampoline. Ze springt eerst rustig. Dan harder. En nog harder. Ze springt heel hoog. Ik raak nu zelfs de lucht denkt ze. En net als Wolf en Sepp weer naar buiten lopen doet Cato pardoes een salto. Daar staan de twee jongens. Met open mond te kijken. Cato stopt met springen en staat heel trots op de trampoline. Het was weliswaar per ongeluk gegaan. Ze was er zelfs een beetje van geschrokken. Maar dat liet Cato niet merken. ‘Zien jullie wel dat ik het ook kan.’ En dan loopt ze met opgeheven hoofd terug naar huis. En tegen vader zegt ze ‘Nu wil ik ook een trampoline.’